licentiaat
Nederlands
Woordafbreking
- li·cen·ti·aat
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘gegradueerde’ voor het eerst aangetroffen in 1560 [1]
- afgeleid van licentie met het achtervoegsel -aat
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | licentiaat | licentiaten |
verkleinwoord | licentiaatje | licentiaatjes |
Zelfstandig naamwoord
licentiaat
- m academicus die de bevoegdheid heeft om tot doctor te promoveren
- o waardigheid, graad van licentiaat
- o studiejaren, besteed aan het behalen van de graad van licentiaat
Synoniemen
- [1] doctorandus
- [2] doctoraal
Gangbaarheid
- Het woord licentiaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'licentiaat' herkend door:
43 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.