doctoraal
Nederlands
Woordafbreking
- doc·to·raal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘van een doctor’ voor het eerst aangetroffen in 1698 [1]
- afgeleid van doctor met het achtervoegsel -aal [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doctoraal | doctoralen doctoraals |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
doctoraal o
- doctoraal examen
Hyponiemen
Vertalingen
1.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | doctoraal | doctoraler | doctoraalst |
verbogen | doctorale | doctoralere | doctoraalste |
partitief | doctoraals | doctoralers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
doctoraal
- betrekking hebbend op, deel uitmakend van de laatste fase van de universitaire studie
Gangbaarheid
- Het woord doctoraal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'doctoraal' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.