leesglas
Nederlands
Woordafbreking
- lees·glas
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van lees ww en glas zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leesglas | leesglazen |
verkleinwoord | leesglaasje | leesglaasjes |
Zelfstandig naamwoord
leesglas o [1]
- vergrootglas dat men kan gebruiken voor het lezen van (te) kleine letters
- Kort daarop kon men de jongen alleen nog zien met behulp van een leesglas. Zowel Maria als Jaap hadden elk een leesglas om het kind zo lang mogelijk te volgen bij zijn spel en studie. [2]
Gangbaarheid
- Het woord leesglas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'leesglas' herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC (1968-1969)– [tijdschrift] Hollands Maandblad Pop- en op-mutaties Jos Ruting
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.