leesglas

Nederlands

vrouw leest met leesglas
Uitspraak
Woordafbreking
  • lees·glas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leesglas leesglazen
verkleinwoord leesglaasje leesglaasjes

Zelfstandig naamwoord

leesglas o [1]

  1. vergrootglas dat men kan gebruiken voor het lezen van (te) kleine letters
    • Kort daarop kon men de jongen alleen nog zien met behulp van een leesglas. Zowel Maria als Jaap hadden elk een leesglas om het kind zo lang mogelijk te volgen bij zijn spel en studie. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord leesglas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
86 %van de Nederlanders;
76 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC (1968-1969)– [tijdschrift] Hollands Maandblad Pop- en op-mutaties Jos Ruting
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.