leerwerk
Nederlands
Woordafbreking
- leer·werk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van leer zn en werk zn , samenstelling van leren ww en werk zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leerwerk | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
leerwerk o [1]
- iets wat gemaakt is van leer
- De 170 kledingstukken zijn onderverdeeld naar technieken: er is een zaal met borduurwerk, een met kleding met veren, plooi- en vouwwerk, kant, kunstbloemen, leerwerk. Alle zes klassieke haute couturetechnieken, oftewel métiers. Daarnaast is er aandacht voor toiles (proefmodellen) en ‘tailleur et flou’ (gestructureerde kledingstukken en ‘vloeiende’, die vaak in verschillende ateliers worden gemaakt).[2]
- alle werk dat bestaat uit leren
- Op de havo maakten de kandidaten filosofie, waar veel van de leerstof niet in terugkwam. Leerlingen vonden het zonde van al hun leerwerk. Het vak Latijn dat vwo’ers vanmorgen aflegden, was tot hun grote opluchting goed te doen.[3]
Gangbaarheid
- Het woord leerwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'leerwerk' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Milou van Rossum 6 juli 2016
- de Telegraaf ARIANNE MANTEL 18 mei 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.