leder

Niet te verwarren met: Leder

Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
  • le·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leder -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

leder o [2] [3]

  1. leer
Hyponiemen
   
  • bokkenleder
  • bovenleder
  • brushleder
  • buffelleder
  • chroomleder
  • geitenleder
  • goudleder
  • hakleder
  • handleder
  • hertenleder
  • hertsleder
  • juchtleder
  • kalfsleder
  • kunstleder
  • lakleder
  • nappaleder
  • overleder
  • pinkenleder
  • pinkleder
  • rusleder
  • schaapsleder
  • schapenleder
  • schoenleder
  • simileder
  • trekleder
  • vache-leder
  • zeemleder
  • zoolleder
Afgeleide begrippen
Vertalingen
    1.   

Bijvoeglijk naamwoord

leder

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van leed

Gangbaarheid
  • Het woord leder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen
  1. leder op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).


Deens
Woordafbreking
  • le·der

Werkwoord

leder

  1. tegenwoordige tijd van lede
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.