leden

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  leden    (hulp, bestand)
  • IPA:/'ledən/
  • IPA: /leːdən/
Woordafbreking
  • le·den

Zelfstandig naamwoord

leden mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord lid [1] [2]
Uitdrukkingen en gezegden
  • Het ligt mij op de leden
  • Iets onder de leden hebben
niet helemaal gezond zijn
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
lijden

leden

  1. meervoud verleden tijd van lijden
    • Wij leden. 
    • Jullie leden. 
    • Zij leden. 
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

(verouderd)

vervoeging van
lijden

leden

  1. voltooid deelwoord van lijden
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord leden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen


Deens

Woordafbreking
  • le·den

Zelfstandig naamwoord

leden, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van lede


Tsjechisch

Zelfstandig naamwoord

leden m

  1. januari


Maanden in het Tsjechisch
leden
januari
únor
februari
březen
maart
duben
april
květen
mei
červen
juni
červenec
juli
srpen
augustus
září
september
říjen
oktober
listopad
november
prosinec
december
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.