laatbloeier
Nederlands
Woordafbreking
- laat·bloei·er
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van laat en bloeier
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | laatbloeier | laatbloeiers |
verkleinwoord | laatbloeiertje | laatbloeiertjes |
Zelfstandig naamwoord
laatbloeier m
- (figuurlijk) iets of iemand die pas na geruime tijd zijn kwaliteiten laat zien
- Hoewel hij op school zeker geen heel erg goede leerling was heeft hij als laatbloeier, tot ieders verrassing, toch de Nobelprijs gewonnen.
- Je zou Marianne Maandonks een laatbloeier kunnen noemen. De Eindhovense Maandonks 90, traint drie of vier keer per week en rijgt de titels (medailles bewaart ze in een schoenendoos) en de records aaneen: 2,37 minuut op de 100 meter vrije slag bijvoorbeeld – dat doet geen generatiegenoot haar na. [1]
- een plant waarvan de bloemen pas laat in het seizoen bloeien
Gangbaarheid
- Het woord laatbloeier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'laatbloeier' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- NRC Arjen Fortuin 20 januari 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.