kwaker

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kwa·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • naamwoord van handeling kwaken met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kwaker kwakers
verkleinwoord kwakertje kwakertjes

Zelfstandig naamwoord

kwaker m [2]

  1. (informeel) eend, kikker
    • Kan het nog aandoenlijker? Twee dwergnijlpaarden die in de Rotterdamse Diergaarde Blijdorp wonen, helpen een klein eendje dat tevergeefs probeert om op de kant te komen. Dankzij een klein zetje wordt de kleine kwaker gered. ,,Het maakt mijn hele dag goed!" vertelt Breshna Senchi uit Vlaardingen die het voor haar ogen zag gebeuren en filmde. [3] 
  1. iemand die een hoop onzin uitkraamt
    • Renckens vervolgt dat Van Berkum tijdens de zitting van de tuchtcommissie 'enorm door de mand viel'. Zelf ziet dr. Frank het heel anders. 'De heren van de "vereniging voor kwakers" zaten met hun mond vol tanden.' [4] 
  1. lid van een door George Fox gestichte christelijke gemeenschap
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kwaker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
77 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.