kreupele
Nederlands
Woordafbreking
- kreu·pe·le
Bijvoeglijk naamwoord
kreupele
- verbogen vorm van de stellende trap van kreupel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kreupele | kreupelen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
kreupele v/m
- iemand die door een aandoening aan één been niet goed lopen kan
- Ik ben gestopt met morfine en het ging goed. Een beetje zoals in het evangelie wanneer Jezus tegen de kreupele zegt: "Sta op!" Met mijn schoonzus, die op bezoek kwam en haar ogen niet kon geloven, ben ik in het bos gaan wandelen, vijf kilometer, iets wat ik al jaren niet meer had gedaan. [1]
Gangbaarheid
- Het woord kreupele staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kreupele' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.