klis
Nederlands
Woordafbreking
- klis
Zelfstandig naamwoord
- (plantkunde) Arctium
een geslacht van planten uit de familie Asteraceae met stekelige, droge bloemen - (plantkunde) Arctium
bloemhoofdje met stekels van zo'n plant
Verwante begrippen
- gewone klit, kleine klis, kleine klit, klit, middelste klit
Hyponiemen
- akkerklis
Afgeleide begrippen
- klisklas, kliskruid, klissenkruid, kliswortel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
klissen |
klis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klissen
- Ik klis.
- gebiedende wijs van klissen
- Klis!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klissen
- Klis je?
Gangbaarheid
- Het woord klis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'klis' herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "klis" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- klis op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.