kasgeld

Nederlands

Uitspraak

Geluid: kasgeld (hulp, bestand)

Woordafbreking

kas·geld

Woordherkomst en -opbouw

samenstelling van kas zn en geld zn [1]

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	kasgeld	kasgelden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

kasgeld o [2]

(boekhouding) contant geld; geld in de vorm van munten en biljetten

- De lokale belegger in Japan deed ook niet echt mee. Er is ongelooflijk veel kasgeld in Japan (bijna de helft van de totale activa van particulieren zit in kas) en omdat de rente al jarenlang nul is, kunnen goede adviseurs met interessante alternatieven veel geld ophalen.[3]

- De agenten vertellen dat Shirley*, de eigenares van de zaak, heeft gemeld dat Amadi geld uit de kassa heeft gestolen. Twee klanten hebben elk een t-shirt van €19,95 gekocht en gepind, maar Amadi zou dat niet op de kassa hebben aangeslagen. Er is een kastekort van €43. Ze zou het kasgeld in haar eigen portemonnee hebben gestopt. Amadi is stomverbaasd.[4]

Synoniemen

contanten, kasmiddelen, cash

Vertalingen

1.

Engels: liquid equity company ^(en), small change ^(en), cash ^(en)

Gangbaarheid

Het woord kasgeld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kasgeld' herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
94 %	van de Vlamingen.

Verwijzingen

kasgeld op website: Etymologiebank.nl
Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
de Telegraaf ARNOUT VAN RIJN 16 feb. 2018
de Telegraaf 05 aug. 2017

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.