kanunnik
Nederlands
Woordafbreking
- ka·nun·nik
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘domheer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kanunnik | kanunniken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
kanunnik m
- (religie) een titel die aan bepaalde geestelijken wordt verleend binnen enkele christelijke kerkgemeenschappen.
- Hij was kanunnik van het kathedrale kapittel.
Vertalingen
1. een titel die aan bepaalde geestelijken wordt verleend binnen enkele christelijke kerkgemeenschappen.
Gangbaarheid
- Het woord kanunnik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kanunnik' herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.