kanunnik

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·nun·nik
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘domheer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kanunnik kanunniken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

kanunnik m

  1. (religie) een titel die aan bepaalde geestelijken wordt verleend binnen enkele christelijke kerkgemeenschappen.
    • Hij was kanunnik van het kathedrale kapittel. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kanunnik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
60 %van de Nederlanders;
82 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.