kanton
Nederlands
![]() |
Woordafbreking
- kan·ton
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onderafdeling van een arrondissement’ voor het eerst aangetroffen in 1827 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kanton | kantons |
verkleinwoord | kantonnetje | kantonnetjes |
Zelfstandig naamwoord
kanton o
- een bestuurseenheid; deze term wordt in verschillende landen gebruikt voor gebieden van sterk verschillende grootte
- (juridisch) in België een groep van gemeenten met één vredegerecht; in Nederland een sector van het gerecht die zich bezig houdt met kleine geschillen
- in de vexillologie de bovenhoek van een vlag aan de broekingzijde
Hyponiemen
- kieskanton
Gangbaarheid
- Het woord kanton staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kanton' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.