kanselier

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kan·se·lier
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hoogwaardigheidsbekleder’ voor het eerst aangetroffen in 1293 [1]
  • afgeleid van kansel met het achtervoegsel -ier [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kanselier kanseliers
verkleinwoord kanseliertje kanseliertjes

Zelfstandig naamwoord

kanselier m

  1. een verkorte term voor bondskanselier
    • Toen Hitler in 1933 kanselier van Duitsland werd, was dat het begin van het einde van de Duitse democratie 
  1. het hoofd van een kanselarij
    • Reeds de Romeinse keizers hadden kanseliers in dienst. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.

Gangbaarheid

  • Het woord kanselier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.