just

Engels

Naar frequentie 3063 (bijvoewglijk naamwoord)


stellend vergrotend overtreffend
justjuster
more just
justest
most just
Uitspraak
  • IPA: /dʒʌst/

Bijvoeglijk naamwoord

just

  1. rechtvaardig
  2. gerechtvaardigd
  3. verdiend
Naar frequentie 77 (bijwoord)

Bijwoord

just

  1. terecht
  2. net, zo-even, zonet
  1. «He just went home.»
    Hij is zo-even naar huis gegaan.
  2. alleen maar
  3. zomaar
  1. «He just walked in and sat down, as if he lived here.»
    Hij liep zomaar naar binnen en ging zitten, alsof hij hier woonde.
  2. gewoon
Afgeleide begrippen
  • justly
  • justness
Uitdrukkingen en gezegden
  • just about
  • just now
op dit moment, net
  • just then
op dat ogenblik, op dat moment
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.