jumbo

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jum·bo
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘naam voor olifant’ voor het eerst aangetroffen in 1899 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord jumbo jumbo's
verkleinwoord jumbootje jumbootjes

Zelfstandig naamwoord

jumbo m

  1. (verkeer) Boeing 747 een zeer groot vliegtuig, jumbo-jet
    • Er zijn net iets meer dan 1500 jumbo's gemaakt sinds 1970. 
  1. (zoogdieren) olifant
    • Een jumbo is het grootste landzoogdier met een lange slurf. 

Gangbaarheid

  • Het woord jumbo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.