jubee
Nederlands
![](../I/m/Aarschot_(Belgium)_-_O.L.V.-Kerk.jpg)
Woordafbreking
- ju·bee
Woordherkomst en -opbouw
- van Frans jubé dat weer teruggaat op de eerste woord van Latijne gebedsformule "iube, domine, benedicere" Heer, wil zegenen, door de diaken vanaf deze plaats uitgesproken tot de priester vóór het lezen van het evangelie [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jubee | jubees |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
jubee o
- (bouwkunde) (religie) (rooms-katholiek) afscheiding tussen het koor en het schip van een kerk
- ‘Kijk,’ zegt hij, ‘zo zag de abdij er rond de eeuwwisseling uit. Dit is het kerkhof, dit de Pand, de wandelhof, het broederkoor, het jubee, de tribune, de Pandhof, de slaapzaal en de doodsklok.’ [3]
Hyperoniemen
- koorafsluiting
Verwante begrippen
- koorbalie, koorhek
Gangbaarheid
- Het woord jubee staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'jubee' herkend door:
8 % | van de Nederlanders; |
6 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.