doksaal
Nederlands
Woordafbreking
- dok·saal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘wand tussen koor en schip van een kerk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1276 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doksaal | doksalen |
verkleinwoord | doksaaltje | doksaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
doksaal o [2]
- een houten of stenen wand die in een kerk het schip scheidt van het priesterkoor
Verwante begrippen
- zangerskoor, zingzolder
Gangbaarheid
- Het woord doksaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'doksaal' herkend door:
21 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.