jouen
Nederlands
Woordafbreking
- jouĀ·en
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding van jou
Werkwoord
jouen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
jouen |
joude |
gejoud |
zwak -d | volledig |
- jij en jou als aanspreekvorm gebruiken (terwijl u misschien meer op zijn plaats zou zijn)
- Gaandeweg werd mijn wereld steeds 'u'-lozer, en dat schrijf ik zonder het minste gevoel van triomf. Want voor wie eenmaal begint te jijen en jouen is er geen weg meer terug. Ik ken niemand die eerst een 'je' was en alsnog een 'u' werd. Omgekeerd, ja, bij bosjes. Maar dan is de belofte verbruikt en verbroken en zijn beide sprekers aangeland op het gemeenzame punt van de jijbak: hoe intiem, gelijkwaardig en amicaal het ook nog toe zal gaan, er is geen aanspreekvorm meer die recht doet aan de wording van zo'n verhouding. [2]
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Volkskrant Stephan Sanders 5 augustus 2000
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.