jongleren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: jongleren (hulp, bestand)
- IPA: /jɔŋˈle.rə(n)/, of: /jɔŋˈɣle.rə(n)/ bij meer oorspronkelijke uitspraak
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
jongleren | |
gejongleer |
Woordafbreking
- jong·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
jongleren |
jongleerde |
gejongleerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
jongleren
- inergatief ter vermaak meerdere voorwerpen beurtelings gooiend gelijktijdig in de lucht houden
- Er werd gegoocheld en gejongleerd en de kinderen vermaakten zich uitstekend.
Gangbaarheid
- Het woord jongleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'jongleren' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.