jargon
Nederlands
Woordafbreking
- jar·gon
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘groepstaal, vaktaal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jargon | jargons |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
jargon o
- koeterwaals
- (taalkunde) vaktaal, taalgebruik binnen een bepaalde groep, vaak moeilijk te volgen voor een buitenstaander
Hyponiemen
- beursjargon
Vertalingen
2. vaktaal, taalgebruik binnen een bepaalde groep, vaak moeilijk te volgen voor een buitenstaander
Gangbaarheid
- Het woord jargon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'jargon' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.