irrigeren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  irrigeren    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˌɪ.ri.ˈχɪː.rə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˌɪ.ri.ˈɣeː.rə(n)/
    • (Limburg): /ˌɪ.ri.ˈɣeː.rə(n)/
Woordafbreking
  • ir·ri·ge·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bevloeien’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van het Franse irriguer met het achtervoegsel -eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
irrigeren
irrigeerde
geïrrigeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

irrigeren

  1. overgankelijk, (landbouw) op grote schaal water naar landbouwgrond transporteren om de gewassen mee te bevloeien
    • Door te irrigeren kan in grote delen van de wereld voedsel verbouwd worden. 
  1. (medisch) (een wond, lichaamsholte) (met een irrigator) uitspoelen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord irrigeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.