integriteit
Nederlands
Woordafbreking
- in·te·gri·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rechtschapenheid’ voor het eerst aangetroffen in 1689 [1]
- Van het Engelse integrity of het Franse intégrité, van het Latijnse 'integritas' met het achtervoegsel -iteit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | integriteit | integriteiten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
integriteit v
- onschendbaarheid, eerlijkheid, oprechtheid
- Iemands integriteit in twijfel trekken.
- betrouwbaarheid van gegevens in het kader van informatiebeveiliging
Vertalingen
1. onschendbaarheid, eerlijkheid, oprechtheid
Gangbaarheid
- Het woord integriteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'integriteit' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.