insuline
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: insuline (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˌɪnzyˈlinə/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˌɪnzyˈlinə/
Woordafbreking
- in·su·li·ne
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hormoon’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1926 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | insuline | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
insuline v/m
- (biochemie) een hormoon gemaakt in de bètacellen van de pancreas in de zogenaamde eilandjes van Langerhans, dat de lever aanzet bloedglucose op te nemen en op te slaan in de vorm van glycogeen
- Glucagon en insuline zijn zogenaamde antagonisten.
Vertalingen
1. een hormoon gemaakt in de bètacellen van de pancreas in de zogenaamde eilandjes van Langerhans, dat de lever aanzet bloedglucose op te nemen en op te slaan in de vorm van glycogeen
Gangbaarheid
- Het woord insuline staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'insuline' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.