immaterieel
Nederlands
Woordafbreking
- im·ma·te·ri·eel
Woordherkomst en -opbouw
- van het kerkelijk Latijn immaterialis; cognaat met Frans immatériel, Engels immaterial, Duits immateriell[1]; op te vatten als afleiding van materieel met het ontkennend voorvoegsel in-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | immaterieel | immateriëler | immaterieelst |
verbogen | immateriële | immateriëlere | immaterieelste |
partitief | immaterieels | immateriëlers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
immaterieel
- niet stoffelijk, niet tastbaar
- Zij vertelden de kinderen over de geschiedenis van de stad, de legenden, sagen, ambachten en ander immaterieel erfgoed. [2]
- Hier door heeft P. niet kunnen willen zeggen, dat de verheerlijkte Heiland een onlichamelijk (een immaterieel) wezen is geworden; [3]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord immaterieel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'immaterieel' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Vercauteren, G. "Nog Lang. Leven. Gelukkig → Cultureel erfgoed en ouderen: een toekomstperspectief" in: Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. jrg. 2 nr. 2 (juni 2009) Marc Jacobs en Bert Schreurs, Brussel; p. 77; geraadpleegd 2015-09-03
- Bosveld,P. De waarheid der opstanding van onzen Heere Jesus Christus. (1798) A. Blussé en zoon, Dordrecht; par. 150 p. 390; geraadpleegd 2015-09-03
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.