imbeciliteit
Nederlands
Woordafbreking
- im·be·ci·li·teit
Zelfstandig naamwoord
imbeciliteit v [1]
- extreme vorm van domheid
- Al snel belanden we in een roman die van imbeciliteit en naïviteit aan elkaar hangt. Positief is dat we iets van zo'n vijftig jaar moderne Spaanse geschiedenis meekrijgen, maar oppervlakkigheid is ook hier troef. [2]
- Op vele fronten werd verloedering waargenomen: de maatschappij werd steeds hectischer, ongezonder en onnatuurlijker; de moderne, ruime psychiatrische instellingen slibden dicht met steeds meer ongeneeslijk krankzinnigen. Imbeciliteit dreigde alom, meenden cultuurpessimisten. [3]
Vertalingen
1. extreme vorm van domheid
Gangbaarheid
- Het woord imbeciliteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'imbeciliteit' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Het Parool 5 AUGUSTUS 2009 Ignacio Martinez de Pison - melktanden
- NRC Beatrijs Ritsema 31 mei 2013 Elke tijd zijn eigen dwangbuis
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.