huisvredebreuk
Nederlands
Woordafbreking
- huis·vre·de·breuk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huisvrede en breuk , [1] is een leenvertaling van Duits Hausfriedensbruch[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisvredebreuk | huisvredebreuken |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
huisvredebreuk v/m
- (juridisch) zonder toestemming binnendringen of aanwezig zijn in iemands woning
- De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huisvredebreuk, door wederrechtelijk in de woning van zijn vader te vertoeven. [2]
- (figuurlijk) verstoring van een prettig verblijf
- (...) de ‘meisjes’ voelen de binnenkomst van de nieuwe conducteur als huisvredebreuk, en als hij autoritair een bon gaat uitschrijven, slaan de stoppen bij hen door (...) [3]
Vertalingen
1. zonder toestemming binnendringen of aanwezig zijn in iemands woning
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Rechtbank Utrecht Uitspraak in zaak 16-600615-10 (14 december 2010) op website: rechtspraak.nl; geraadpleegd 2015-05-18
- Dirksen, J. "Twee Verhalen-met-sex-erin in de klas" in: Tsjip. jrg. 5 nr. 3 (3 oktober 1995) Stichting Promotie Literatuuronderwijs, Nijmegen; ISSN 0926-2668; p. 41; geraadpleegd 2015-05-18
Gangbaarheid
- Het woord huisvredebreuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.