huisvesting
Nederlands
Woordafbreking
- huis·ves·ting
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van huisvesten met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisvesting | huisvestingen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
huisvesting v
- het huisvesten van iemand
- De huisvesting van de stroom vluchtelingen leverde grote problemen op.
- het onderkomen dat iemand al of niet vindt
- Gelukkig had hij nu zowel huisvesting als een baan gevonden.
Hyponiemen
- studentenhuisvesting, volkshuisvesting
Afgeleide begrippen
- huisvestingsbureau, huisvestingscommissie, huisvestingsmaatschappij, huisvestingsvergunning, huisvestingsverordening
Vertalingen
1. het huisvesten van iemand
2. het onderkomen dat iemand al of niet vindt
Gangbaarheid
- Het woord huisvesting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'huisvesting' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.