huisgerief

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·ge·rief
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huisgerief
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

huisgerief o [1]

  1. inboedel van een woning; alle roerende niet eetbare goederen in een huis
    • Tussen Halen en Diest laat de Duitse doortocht een spoor van vernieling na. In Donk (Herk-de-Stad) hebben de huizen gebrand, huisgerief is overal rondgegooid en stukgemaakt. Bij boerderijen liggen er kadavers. Beesten zijn in staat van ontbinding.[2] 
    • Elke aflevering van Brave Little Belgium focust op een ander aspect van de oorlog. Zo vertelt een aflevering het verhaal van al het door de Duitsers aangeslagen materiaal in ons land. ‘Ze namen onder andere huisgerief in beslag van burgers, maar ontmantelden ook het industriële apparaat, waaronder drieduizend locomotieven’, zegt De Schaedrijver.[3] 
    • Uiteindelijk, zonder kleren en huisgerief, op de vlucht gegaan naar Spanje.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord huisgerief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
80 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 27/08/2014 Wat gebeurde er op 27 augustus 1914?
  3. de Standaard 22/07/2014 door Kelly Van Eeckhoudt, Laura Viskens Negen toonaangevende tv-series over de Groote Oorlog POPULAIRE CULTUUR
  4. NRC Hugo Camps 2 september 2011 Fluwelen karwats
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.