houtvuur

Nederlands

houtvuur

Uitspraak

Geluid: houtvuur (hulp, bestand)

Woordafbreking

hout·vuur

Woordherkomst en -opbouw

samenstelling van hout zn en vuur zn [1]

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	houtvuur	houtvuren
verkleinwoord	houtvuurtje	houtvuurtjes

Zelfstandig naamwoord

houtvuur o[2]

een vuur waarbij hout de brandstof is

- Dit jaar komen liefst 1.600 re-enactors (mensen die levende geschiedenis naspelen) naar Groenlo. Ze kamperen op de oevers aan de gracht, slapen er op stro en koken op houtvuur. Van het Rebel Regiment (Polen) en Caballeros y Damas de la Orden Calatrava (Spanje) tot Historica Tempus (Frankrijk) en The Company of captain Montalbano (Verenigde Staten) zijn er ruim zestig groepen die zich mengen in de strijd.[3]

- Klopt dit wel: is twee uur houtvuur stoken te vergelijken met tien uur autorijden? (Ja dat klopt!)[4]

- Nu auto’s schoner zijn geworden, is houtrook de belangrijkste bron van fijnstof. Gemeenten denken over stookvrije wijken.[5]
(verouderd) soort bederf in hout

Vertalingen

1.

Engels: zest ^(en), log fire ^(en), wood fire ^(en)

Gangbaarheid

Het woord houtvuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'houtvuur' herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Verwijzingen

houtvuur op website: Etymologiebank.nl
Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
Tubantia Dolf Ruesink 21-SEPTEMBER-2017
Volkskrant Hidde Boersma 19 december 2016,
NRC Sander Voormolen 15 december 2016

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.