hondsvot
Nederlands
Woordafbreking
- honds·vot
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘scheldwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1580 [1]
- samenstelling van hond en vot met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hondsvot | hondsvotten |
verkleinwoord | hondsvotje | hondsvotjes |
Zelfstandig naamwoord
hondsvot v/m of o
- (pejoratief) een scheldwoord voor een slordig persoon of schurk (letterlijk: de kont van een hond)
- Die hondsvot moet eens manieren leren!
- (scheepvaart) een oog aan een blok waaraan het vaste deel van een loper kan worden bevestigd
Gangbaarheid
- Het woord hondsvot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hondsvot' herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.