hippelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hippelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhɪpələ(n)/
Woordafbreking

hip·pe·len

Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hippelen
hippelde
gehippeld
zwak -d volledig

Werkwoord

hippelen

  1. inergatief zich met herhaalde sprongetjes voortbewegen
    • De kalveren hippelen en springen als zij weer de wei in mogen. 

Gangbaarheid

  • Het woord hippelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid
deelwoord
enkelvoud meervoud
hippelen hippelde hippelden gehippeld
  volledig  

Werkwoord

hippelen

  1. huppelen
Overerving en ontlening
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.