havo
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
havo o
- (onderwijs), (letterwoord), (afkorting) de afkorting voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, een Nederlandse onderwijsvorm na de lagere school
- Hij volgt al drie jaar havo.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | havo | havo's |
verkleinwoord | havootje | havootjes |
Zelfstandig naamwoord
havo v/m
- een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs
- Ik heb op een havo gezeten.
Gangbaarheid
- Het woord havo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'havo' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.