hausse
Nederlands
Woordafbreking
- haus·se
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het rijzen van prijzen, opleving’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hausse | hausses |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
hausse v
- het overspannen hoogtepunt in een conjunctuur, het hoogtepunt in een periode van economische groei.
Gangbaarheid
- Het woord hausse staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hausse' herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.