haarbreed

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • haar·breed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord haarbreed
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

haarbreed o [2]

  1. heel weinig n.l. de breedte van een mensenhaar
Uitdrukkingen en gezegden
  • geen haarbreed
zelfs niet het allergeringste
- En die hele geschiedenis viel samen met die soldaat met zijn doordringende stem, en die hele geschiedenis en die soldaat grepen hem pijnlijk bij zijn arm en drukten en trokken hem steeds maar in één richting. Hij probeerde zich los te maken, maar zij weken geen haarbreed, geen seconde van zijn schouder. Die schouder zou geen pijn doen en zou gezond zijn als zij er maar niet aan trokken; maar hij kon zich niet van hen bevrijden.[3]
  • iemand geen haarbreed in de weg leggen
iemand zijn gang laten gaan

Gangbaarheid

  • Het woord haarbreed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
87 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. haarbreed op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Tolstoj, L.N. Oorlog en Vrede Vertaald uit het Russisch door Yolanda Bloemen en Marja Wiebes 2006 ISBN 9028240462 pagina 257
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.