graver

Niet te verwarren met: gravêr

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gra·ver
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van graven met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord graver gravers
verkleinwoord gravertje gravertjes

Zelfstandig naamwoord

graver m [1]

  1. iemand die graaft of iets waarmee men kan graven

Gangbaarheid

  • Het woord graver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • gra·ver
Naar frequentie 4707

Werkwoord

graver

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van grave

Frans

Uitspraak
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
graver
gravais
gravé
eerste groep volledig

Werkwoord

graver

  1. uitbeitelen
  2. (spreektaal) branden
  1. «Tu peux me graver le dernier disque de Christophe Maé?»
    Kan je voor mij de laatste cd van Christophe Maé branden? [1]

Verwijzingen

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • gra·ver
Naar frequentie 3197

Werkwoord

graver

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van grave

Zelfstandig naamwoord

graver

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van grav

Zelfstandig naamwoord

graver

  1. nominatief onbepaald mannelijk en vrouwelijk meervoud van grav

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • gra·ver

Zelfstandig naamwoord

graver

  1. nominatief onbepaald vrouwelijk meervoud van grav
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.