grammofoon

Nederlands

grammofoon (jaren tachtig)
Uitspraak
Woordafbreking
  • gram·mo·foon
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘platenspeler’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'gramma' (inkrassing) met het achtervoegsel -foon [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord grammofoon grammofonen, grammofoons
verkleinwoord grammofoontje grammofoontjes

Zelfstandig naamwoord

grammofoon m

  1. (elektronica) toestel waarmee geluiden die op schijven zijn vastgelegd, weergegeven kunnen worden
Synoniemen
Hyponiemen
  • draadgrammofoon, koffergrammofoon
Afgeleide begrippen
  • grammofoonhoorn, grammofoonmotor, grammofoonmuziek, grammofoonnaald, grammofoonopname, grammofoonplaat, grammofoonversterker
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord grammofoon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.