gooi
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: gooi (hulp, bestand)
- IPA: / ɣoj /
- (Noord-Nederland): /χoːi̯/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣoːi̯/
Woordafbreking
- gooi
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gooien |
gooi
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gooien
- Ik gooi.
- gebiedende wijs van gooien
- Gooi!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gooien
- Gooi je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gooi | gooien |
verkleinwoord | gooitje | gooitjes |
Zelfstandig naamwoord
gooi v / m
- handeling van het werpen of iets wat geworpen wordt
Gangbaarheid
- Het woord gooi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gooi' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.