goj
Nederlands
Woordafbreking
- goj
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘niet-jood’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [3]
- via Jiddisch גוי (goi) "niet-jood" van Hebreeuws גּוֹי (goj) "volk"; in het Oude Testament wordt de meervoudsvorm גּוֹיִים (gojiem) gebruikt in de betekenis vreemde volken [4][5]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | goj | gojiem (gojim) (Hebreeuws) gojem (Jiddisj) |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
goj v/m
- (Jiddisch-Hebreeuws) niet-jood
Synoniemen
- gojim (eigenlijk het meervoud van "goj", is in het Nederlands spraakgebruik soms niet als meervoud herkend)
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord goj staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'goj' herkend door:
28 % | van de Nederlanders; |
15 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Heemskerk, J. en W. Zonneveld Uitspraakwoordenboek (2000) Het Spectrum, Utrrecht; ISBN 9789027444820}}
- Boon, C.A. den & D. Geeraerts (red.) Van Dale: Groot woordenboek van de Nederlandse taal 14e druk (2005) Van Dale Lexicografie Utrecht/Antwerpen; cd-rom
- "goj" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- goj op website: Etymologiebank.nl
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.