goeierd
Nederlands
Woordafbreking
- goei·erd
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van goed
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | goeierd | goeierds |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
goeierd m [1]
- een heel aardig en vriendelijk persoon die misschien wel te goed is voor deze wereld
- Je kunt het zo gek niet bedenken of er komt narigheid van: in dit geval vla. In de supermarkt zag ik een stel van een jaar of 20 knus boodschapjes doen. De knaap, een lange, blonde goeierd, droeg een mandje met rijst, twee kipfiletjes, wokgroente; het meisje, klein en mooi, op hooggehakte laarsjes, trippelde naast hem voort.[2]
- De kleine vorstin had tijdens de hele discussie en gedurende de rest van de maaltijd gezwegen en nu eens geschrokken gekeken naar de freule, dan weer naar haar schoonvader. Toen ze van tafel opstonden, pakte ze de hand van haar schoonzusje en trok haar mee naar een andere kamer. - Wat een scherpzinnig man is die vader van jou, daarom ben ik misschien wel bang voor hem. — Ach, het is zo'n goeierd, zei de freule.[3]
Vertalingen
1. een heel aardig en vriendelijk persoon die misschien wel te goed is voor deze wereld
Gangbaarheid
- Het woord goeierd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'goeierd' herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Volkskrant Sylvia Witteman 6 april 2016
- Tolstoj, L.N. Oorlog en Vrede Vertaald uit het Russisch door Yolanda Bloemen en Marja Wiebes 2006 ISBN 9028240462 pagina 133
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.