sul
Nederlands
Woordafbreking
- sul
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘sufferd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1644 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sul | sullen |
verkleinwoord | sulletje | sulletjes |
Zelfstandig naamwoord
sul m
- een wat dommig, traag persoon
- Wat een sul is dat toch.
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord
Werkwoord
vervoeging van |
---|
sullen |
sul
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sullen
- Ik sul.
- gebiedende wijs van sullen
- Sul!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sullen
- Sul je?
Gangbaarheid
- Het woord sul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sul' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.