glimlach
Nederlands
Woordafbreking
- glim·lach
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘onhoorbare lach’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1765 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | glimlach | glimlachen |
verkleinwoord | glimlachje | glimlachjes |
Zelfstandig naamwoord
glimlach m
- een gelaatsuitdrukking die een geluidloze lach verraadt
Vertalingen
1. een gelaatsuitdrukking die een geluidloze lach verraadt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
glimlachen |
glimlach
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glimlachen
- Ik glimlach.
- gebiedende wijs van glimlachen
- Glimlach!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glimlachen
- Glimlach je?
Gangbaarheid
- Het woord glimlach staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'glimlach' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.