gipsen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gip·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van gips met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gipsen
gipste
gegipst
zwak -t volledig

Werkwoord

gipsen [1]

  1. overgankelijk met gips bestrijken, bestrooien of behandelen
Afgeleide begrippen
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

gipsen [2]

  1. van gips vervaardigd

Zelfstandig naamwoord

gipsen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gips

Gangbaarheid

  • Het woord gipsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.