gewin

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·win
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van de stam van winnen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud meervoud
naamwoord gewin -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

gewin o

  1. voordeel, winst
    • Het gewin was groot voor het bedrijf. 

Werkwoord

vervoeging van
gewinnen

gewin

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gewinnen
    • Ik gewin. 
  2. gebiedende wijs van gewinnen
    • Gewin! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gewinnen
    • Gewin je? 

Gangbaarheid

  • Het woord gewin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Oudnederlands

Zelfstandig naamwoord

gewin

  1. bezit
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.