gewinnen
Nederlands
Woordafbreking
- ge·win·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gewinnen |
gewon |
gewonnen |
klasse 3 | volledig |
Werkwoord
gewinnen
- overgankelijk verkrijgen, vooral in godsdienstige zin
- Ik acht alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid van de kennis van Christus, opdat ik Christus mag gewinnen.[1]
- overgankelijk archaisch/bijbels: als nageslacht krijgen
- En aangaande Ismaël heb Ik u verhoord; zie, Ik heb hem gezegend, en zal hem vruchtbaar maken, en hem gans zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een groot volk stellen; [2]
Zelfstandig naamwoord
gewinnen
- Vrijgezels, welker inkomsten en gewinnen niet zo hoog zijn dat zij onder de classen zijn begrepen, zullen contribueeren op den voet zo als in de classen is bepaald, te weten 1/4 gedeelten van hunne verdienst of inkomst, den tienden penning -- Nieuw plan van belasting voor het Friesche volk.[3]
Uitdrukkingen en gezegden
- Eerste gewin is kattengespin
initiële winst kan zo weer zijn verloren
- Goed begonnen is half gewonnen
een goed begin is het halve werk
Gangbaarheid
- Het woord gewinnen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gewinnen' herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Preek 2004
- Genesis 17:20 in: Statenvertaling op website: statenvertaling.net; geraadpleegd 2017-12-16
- Verzaameling van placaaten, missiven resolutien enz door het provinciaal bestuur van Friesland, 28 junij - 8 november 1796
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.