snorren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snor·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘los werk zoeken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1974 [1]
  • In de betekenis van ‘een brommend geluid maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
snorren
snorde
gesnord
zwak -d volledig

Werkwoord

snorren

  1. inergatief een snorrend geluid produceren
    • Het toestel snorde zachtjes. 
  1. zich snorrend voortbewegen
    • Hij kwam om de hoek gesnord. 
  1. ergatief zich op een snorfiets voortbewegen
    • Ik ben maar naar huis gesnord. 


Zelfstandig naamwoord

snorren mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord snor

Gangbaarheid

  • Het woord snorren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.