snorren
Nederlands
Woordafbreking
- snor·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘los werk zoeken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1974 [1]
- In de betekenis van ‘een brommend geluid maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
snorren |
snorde |
gesnord |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
snorren
- inergatief een snorrend geluid produceren
- Het toestel snorde zachtjes.
- zich snorrend voortbewegen
- Hij kwam om de hoek gesnord.
- ergatief zich op een snorfiets voortbewegen
- Ik ben maar naar huis gesnord.
Gangbaarheid
- Het woord snorren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'snorren' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.