gelui

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gelui    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣəˈlœy/
Woordafbreking
  • ge·lui
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gelui -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

gelui o

  1. laten klinken van een torenklok of bel
    • Als hij buiten speelde, werd hij naar binnen geroepen door het gelui van een bel. [2]
    • Ze konden niet tegen het gelui van de klokken. [3]
  1. (bouwkunde) geheel van luidklokken zoals dat in een toren is geïnstalleerd
    • In 1505 giet hij het beroemde, nog steeds grotendeels bestaande gelui van de Utrechtse Domtoren. [4]
  1. (bouwkunde) hijsinstallatie in een windmolen
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gelui staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
63 %van de Nederlanders;
52 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.