geklieder

• Geluid:  geklieder    (hulp, bestand)

• ge·klie·der

• Naamwoord van handeling van kliederen met het voorvoegsel ge-

geklieder o

1. het aanhoudend morsen en niet netjes werken

1. • Persoonlijk vind ik make-up baking een handige techniek die een mooi en liftend effect creëert. Wél vergt het geduld, oefening én heel wat geklieder voordat je het onder de knie hebt. Maar als je de handigheid hebt, dan zorgt het voor een ultieme fotofinish.[1] 

2. slordig schilderen

1. • De gezichtsuitdrukking van het meisje met de parel geeft ook niet bepaald een indruk van gelukzaligheid. Een #metoo voorganger? Weg met die plaat. Van Goch museum? Je houdt toch zeker het geklieder van een gestoorde gek die zijn eigen oren afsnijdt niet in stand?[2] 

• [1] knoeiboel, gesukkel,, gepruts, gemodder, knoeierij, geknoei

• kliederaar, kliederen

• Het woord geklieder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'geklieder' herkend door: