gein

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gein    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣɛin/
Woordafbreking
  • gein
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘lol’ voor het eerst aangetroffen in 1906 [1]
  • Herkomst: Jiddisj [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gein
verkleinwoord geintje geintjes

Zelfstandig naamwoord

gein m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) plezier, lol
    • Zij hadden een heleboel gein met elkaar. 
    • Ze hadden er hun ‘gein’ in hem te treiteren. [3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord gein staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.