geeuw
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
geeuw m
- het zich uitrekken, meestal met open mond, bij slaperigheid, ontspanning of verveling
- Hij kon in de langdradige vergadering een geeuw niet onderdrukken.
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
geeuwen |
geeuw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geeuwen
- Ik geeuw.
- gebiedende wijs van geeuwen
- Geeuw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geeuwen
- Geeuw je?
Gangbaarheid
- Het woord geeuw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'geeuw' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.